headerimgs/ldg-1.png

Theatergoden

In het theater zijn er vele gebruiken en rituelen, maar vooral erg veel bijgeloof. Zo mag je iemand nooit succes wensen, mag je niet fluiten op het toneel, is het spelen van MacBeth voer voor faillissement, mag je geen blauw in je kostuum hebben en zo nog heel wat meer. Om nog maar niet te spreken van door acteurs zelf bedachte rituelen of volgordes van dingen, op het dwangmatige af. Dit alles om de Theatergoden niet te tarten en ongeluk af te wenden. Dit bijgeloof gaat soms al heel ver terug en vindt waarschijnlijk zijn oorsprong in een aantal dodelijke slachtoffers of ernstige verwondingen of gewoon in het dramatische en melancholische karakter van de meeste acteurs. En ook al geloof je er niet in, je houdt je eraan. Dat is zo zeker als dat de show altijd on must gaan. Niemand wil het opnemen tegen de Theatergoden.

Nu ben ik een nuchtere Hollandse jongen. Ik ken de rituelen, respecteer ze, maar hou me er niet zo stringent aan als sommige van mijn collega's en al helemaal niet zo hysterisch als met name de Amerikaanse theateracteurs dat schijnen te doen. En dat gaat meestal goed.

Een voorbeeld van hoe het mis kan gaan. Sinds een jaar of drie geef ik een avond in de week toneel- en theaterles op de jeugdtheaterschool en maak met de oudere groepen elk jaar een voorstelling. Er was één groep waar ik wat moeilijkheden mee had. Er was weinig saamhorigheid, veel angst, hevige privéperikelen en dit alles beïnvloedde het werkproces. Ik liep vertraging op in de planning van de voorstelling. Het sloop er zomaar in, bijna ongemerkt. En in mijn haast wat tijd terug te winnen besloot in een theaterwet te breken. Ik deed een eerste scriptlezing, voordat het script af was. Mag niet. En dat zei ik ook tegen de leerlingen: “we breken nu een theaterwet, maar in liefde en oorlog is alles geoorloofd.” (Het verhaal speelde in een fictieve oorlog in de nabije toekomst, vandaar.)

En toen begon het. We hoorden vreemde geluiden in naburige ruimtes. De printer weigerde tot drie maal toe dienst toen ik het script, eenmaal afgemaakt, wilde uitprinten. Ik morste koffie over mijn laptop. Kabels braken. Maar we duwden door. We lieten ons niet kennen. Alsof zeven 15-jarigen en een ouwe sok van een theaterdocent zich door zoiets onbenulligs als bijgeloof zouden laten tegenhouden.

En toen kwam de een-na-laatste repetitie. Een extra lange, om het laatste stukje repetitievertraging in te halen. Ik had al mijn leerlingen op het hart gedrukt alles uit de kast te halen qua studeren en voorbereiden. We moesten nu echt meters maken om een goed eindresultaat neer te zetten. Hagelstenen zo groot als knikkers geselden mijn auto op de heenweg. Regen zo hevig dat ik maar drie auto's vooruit kon kijken. Aangekomen op de theaterschool bleek het decor onder zijn eigen gewicht bezweken. Maar we duwden door: na een spoedreparatie konden we alsnog aan de slag, het leek toch nog te gaan lukken.

En toen kwam het water.

Het stroomde letterlijk de theaterschool binnen. Eerst rustig en toen onhoudbaar. We grepen wat we konden vinden en vochten met bezems, dweilen en emmers tegen het wassende water. En het kan mijn rijke fantasie zijn, maar in de lucht hoorde ik het vuile lachen van de Theatergoden.

Toen de bui voorbij was stond er tien centimeter water in de theaterschool. Decorstukken dreven treurig rond, de kostuums in allerijl op een tafel gehesen. Geen repetitie. Onmogelijk.

Maar na de ramp gloorde er ineens hoop. De saamhorigheid die ik soms zo miste in de groep en het niet-lullen-maar-poetsen-principe dat de twijfelkonten en ijdeltuiten in mijn groep maar steeds niet te pakken kregen had ik voor mijn ogen, in die strijd tegen het water, zien ontstaan. Na een uur vegen, hozen en dweilen hadden we pizza's besteld; ik keek de tafel rond en zag zeven rooie koppen. Moe, gesloopt, stil of juist overdreven luidruchtig. Geen stress over verloren repetitietijd meer. Dit moest gebeuren. Dit hadden we blijkbaar nodig. Ik was ervan overtuigd dat we de laatste wanhoopsaanval van de Theatergoden hadden afgeslagen en in ons voordeel hadden omgebogen.

Ik pak mijn telefoon uit mijn broekzak om een foto te maken van onze overwinning. Een dikke barst dwars over het midden van het scherm, als een opgestoken middelvinger van een gefrustreerde Theatergod. We hadden ze verslagen. De barst was een laatste woedende, vuile daad van een verslagen God.

De voorstelling ging fantastisch, de beste die ze ooit speelden.

Maar misschien dit lesjaar de ongeschreven theaterwetten iets strakker respecteren. Gewoon, voor de zekerheid.